interneer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·ter·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
interneren |
interneer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interneren
- Ik interneer.
- gebiedende wijs van interneren
- Interneer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interneren
- Interneer je?