interimaris

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·te·ri·ma·ris
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘plaatsvervanger’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
  • afgeleid van interim met het achtervoegsel -aris [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord interimaris interimarissen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de interimarism

  1. plaatsvervanger
  2. (beroep) tijdelijke werkkracht

Gangbaarheid

12 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen