intercedent
Uiterlijk
- Geluid: intercedent (hulp, bestand)
- in·ter·ce·dent
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bemiddelaar’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- uit het Latijn (met het voorvoegsel inter-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | intercedent | intercedenten |
verkleinwoord |
de intercedent m
- (beroep) bemiddelaar bij verzekeringsmaatschappijen en uitzendbureau's
- - De officier vraagt tien maanden cel, waarvan drie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Ze vindt handel in deze kalmeringspillen vergelijkbaar met die in harddrugs, wat de advocaat onbegrijpelijk vindt. Hij vindt het ook vreemd dat Selim nu al vier maanden in voorarrest zit. Zijn cliënt maakte één fout, heeft geen strafblad, voltooide een hbo-opleiding personeelswerk, werkte als intercedent bij een uitzendbureau, in de horeca en had enige tijd een eigen bedrijf.[3]
- - Er zijn de laatste jaren steeds meer uitzendbureaus opgestaan die zich specifiek toeleggen op het bemiddelen van werkloze 50-plussers. 'De eerste reactie van werkgevers is vaak dat jongeren beter kneedbaar zijn', zegt intercedent Robin van den Oosten van zo'n gespecialiseerd bureau, het Dordtse NestrX.[4]
1. (beroep) bemiddelaar bij verzekeringsmaatschappijen en uitzendbureau's
- Het woord intercedent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "intercedent" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "intercedent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ intercedent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Folkert Jensma 27 februari 2017
- ↑ Volkskrant Marcel van Lieshout 10 mei 2016,
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be