insuline
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: insuline (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɪnsyˈlinə / (4 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌɪnzyˈlinə/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌɪnzyˈlinə/
Woordafbreking
- in·su·li·ne
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hormoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1926 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | insuline | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (biochemie) een hormoon gemaakt in de bètacellen van de pancreas in de zogenaamde eilandjes van Langerhans, dat de lever aanzet bloedglucose op te nemen en op te slaan in de vorm van glycogeen
- Glucagon en insuline zijn zogenaamde antagonisten.
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een hormoon gemaakt in de bètacellen van de pancreas in de zogenaamde eilandjes van Langerhans, dat de lever aanzet bloedglucose op te nemen en op te slaan in de vorm van glycogeen
Gangbaarheid
- Het woord insuline staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "insuline" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 4 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Biochemie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %