insuline

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·su·li·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hormoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1926 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord insuline -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

insuline v/m

  1. (biochemie) een hormoon gemaakt in de bètacellen van de pancreas in de zogenaamde eilandjes van Langerhans, dat de lever aanzet bloedglucose op te nemen en op te slaan in de vorm van glycogeen
    • Glucagon en insuline zijn zogenaamde antagonisten. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen