instrueer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·stru·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
instrueren |
instrueer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instrueren
- Ik instrueer.
- gebiedende wijs van instrueren
- Instrueer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instrueren
- Instrueer je?