instructeur
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: instructeur (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·struc·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leermeester’ voor het eerst aangetroffen in 1664 [1]
- afgeleid van het Franse 'instructeur' of daarvoor van het Latijnse 'instructor'
- Naamwoord van handeling van instrueren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | instructeur | instructeurs |
verkleinwoord | instructeurtje | instructeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
instructeur m
- (onderwijs) (beroep) iemand die anderen instrueert (onderricht) in een vaardigheid
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van instructrice
Synoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord instructeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "instructeur" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "instructeur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ instructeur op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eur in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Onderwijs in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %