institutrice
Uiterlijk
- in·sti·tu·tri·ce
- Naamwoord van handeling van institueren met het achtervoegsel -rice
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | institutrice | institutrices |
verkleinwoord | institutricetje | institutricetjes |
institutrice
- (beroep) vrouwelijke vorm van instituteur
- Het woord 'institutrice' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.