instigeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sti·geer·de

Werkwoord

vervoeging van
instigeren

instigeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van instigeren
    • Ik instigeerde. 
    • Jij instigeerde. 
    • Hij, zij, het instigeerde.