instelde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·stel·de

Werkwoord

vervoeging van
instellen

instelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van instellen
    • ... dat ik instelde. 
    • ... dat jij instelde. 
    • ... dat hij, zij, het instelde.