installerer

Deens

Woordafbreking

• in·stal·le·rer

Woordherkomst en -opbouw

• Deense werkwoordsvorm met het voorvoegsel in-

Naar frequentie	26004

Werkwoord

installerer

1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van installere

Noors

Woordafbreking

• in·stal·le·rer

Woordherkomst en -opbouw

• Noorse werkwoordsvorm met het voorvoegsel in-

Naar frequentie	36452

Werkwoord

installerer

1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van installere

Nynorsk

Woordafbreking

• in·stal·le·rer

Woordherkomst en -opbouw

• Nynorske werkwoordsvorm met het voorvoegsel in-

Werkwoord

installerer

1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van installera

Werkwoord

installerer

1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van installere