inspringt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·springt

Werkwoord

vervoeging van
inspringen

inspringt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inspringen
    • ... dat jij inspringt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inspringen
    • ... dat hij inspringt.