insprak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sprak

Werkwoord

vervoeging van
inspreken

insprak

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inspreken
    • ... dat ik insprak. 
    • ... dat jij insprak. 
    • ... dat hij, zij, het insprak.