insinueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·si·nu·eer

Werkwoord

vervoeging van
insinueren

insinueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van insinueren
    • Ik insinueer. 
  2. gebiedende wijs van insinueren
    • Insinueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van insinueren
    • Insinueer je?