inschepen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sche·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inschepen
scheepte in
ingescheept
zwak -t volledig

Werkwoord

inschepen

  1. wederkerend zich ~: aan boord gaan van een schip voor een reis ermee
    • Zij scheepten zich in voor de invasie. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen