inpluggen/vervoeging
Uiterlijk
| vervoeging van de bedrijvende vorm van inpluggen | |||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | inpluggen | in te pluggen | ||||||||
| toekomend | zullen inpluggen in zullen pluggen |
te zullen inpluggen in te zullen pluggen | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | hebben ingeplugd | te hebben ingeplugd | ||||||||
| toekomend | ingeplugd zullen hebben | ingeplugd te zullen hebben | |||||||||
| onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
| inpluggend | ingeplugd | ev. plug in | mv. verouderd plugt in | plugge in (bijzin) inplugge | |||||||
| aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
| tegenwoordig (o.t.t.) | plug in | plugt in | plugt in | plugt in | plugt in | pluggen in | pluggen in | pluggen in | |||
| verleden (o.v.t.) | plugde in | plugde in | plugde in | plugde in | plugde in | plugden in | plugden in | plugden in | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal inpluggen | zult/zal inpluggen | zult/zal inpluggen | zult inpluggen | zal inpluggen | zullen inpluggen | zullen inpluggen | zullen inpluggen | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inpluggen | zou inpluggen | zou(dt) inpluggen | zoudt inpluggen | zou inpluggen | zouden inpluggen | zouden inpluggen | zouden inpluggen | |||
| bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
| tegenwoordig (o.t.t.) | inplug | inplugt | inplugt | inplugt | inplugt | inpluggen | inpluggen | inpluggen | |||
| verleden (o.v.t.) | inplugde | inplugde | inplugde | inplugde | inplugde | inplugden | inplugden | inplugden | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal inpluggen in zal pluggen |
zult/zal inpluggen in zult/zal pluggen | zult/zal inpluggen in zult/zal pluggen | zult inpluggen in zult pluggen | zal inpluggen in zal pluggen | zullen inpluggen in zullen pluggen | zullen inpluggen in zullen pluggen | zullen inpluggen in zullen pluggen | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inpluggen in zou pluggen |
zou inpluggen in zou pluggen | zou(dt) inpluggen in zou(dt) pluggen | zoudt inpluggen in zoudt pluggen | zou inpluggen in zou pluggen | zouden inpluggen in zouden pluggen | zouden inpluggen in zouden pluggen | zouden inpluggen in zouden pluggen | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingeplugd | hebt ingeplugd | hebt/heeft ingeplugd | hebt ingeplugd | heeft ingeplugd | hebben ingeplugd | hebben ingeplugd | hebben ingeplugd | |||
| verleden (v.v.t.) | had ingeplugd | had ingeplugd | had ingeplugd | hadt ingeplugd | had ingeplugd | hadden ingeplugd | hadden ingeplugd | hadden ingeplugd | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal ingeplugd hebben | zal/zult ingeplugd hebben | zult/zal ingeplugd hebben | zult ingeplugd hebben | zal ingeplugd hebben | zullen ingeplugd hebben | zullen ingeplugd hebben | zullen ingeplugd hebben | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingeplugd hebben | zou ingeplugd hebben | zou/zoudt ingeplugd hebben | zoudt ingeplugd hebben | zou ingeplugd hebben | zouden ingeplugd hebben | zouden ingeplugd hebben | zouden ingeplugd hebben | |||
| onpersoonlijke lijdende vorm ingeplugd worden | |||||||||||
| onvoltooid | voltooid | ||||||||||
| tegenwoordig | er wordt ingeplugd | er is ingeplugd | |||||||||
| verleden | er werd ingeplugd | er was ingeplugd | |||||||||
| toekomend | er zal ingeplugd worden | er zal ingeplugd zijn | |||||||||
| voorwaardelijk | er zou ingeplugd worden | er zou ingeplugd zijn | |||||||||
| lijdende vorm ingeplugd worden | |||||||||||
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | ingeplugd worden | ingeplugd te worden | ||||||||
| toekomend | ingeplugd zullen worden | ingeplugd te zullen worden | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | ingeplugd zijn | ingeplugd te zijn | ||||||||
| toekomend | ingeplugd zullen zijn | ingeplugd te zullen zijn | |||||||||
| enkelvoud | meervoud | ||||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | word ingeplugd | wordt ingeplugd | wordt ingeplugd | wordt ingeplugd | wordt ingeplugd | worden ingeplugd | worden ingeplugd | worden ingeplugd | |||
| verleden (o.v.t.) | werd ingeplugd | werd ingeplugd | werd ingeplugd | werdt ingeplugd | werd ingeplugd | werden ingeplugd | werden ingeplugd | werden ingeplugd | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal ingeplugd worden | zult ingeplugd worden | zult ingeplugd worden | zult ingeplugd worden | zal ingeplugd worden | zullen ingeplugd worden | zullen ingeplugd worden | zullen ingeplugd worden | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingeplugd worden | zou ingeplugd worden | zou/zoudt ingeplugd worden | zoudt ingeplugd worden | zou ingeplugd worden | zouden ingeplugd worden | zouden ingeplugd worden | zouden ingeplugd worden | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingeplugd | bent ingeplugd | bent/is ingeplugd | zijt ingeplugd | is ingeplugd | zijn ingeplugd | zijn ingeplugd | zijn ingeplugd | |||
| verleden (v.v.t.) | was ingeplugd | was ingeplugd | was ingeplugd | waart ingeplugd | was ingeplugd | waren ingeplugd | waren ingeplugd | waren ingeplugd | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal ingeplugd zijn | zult ingeplugd zijn | zult ingeplugd zijn | zult ingeplugd zijn | zal ingeplugd zijn | zullen ingeplugd zijn | zullen ingeplugd zijn | zullen ingeplugd zijn | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingeplugd zijn | zou ingeplugd zijn | zou/zoudt ingeplugd zijn | zoudt ingeplugd zijn | zou ingeplugd zijn | zouden ingeplugd zijn | zouden ingeplugd zijn | zouden ingeplugd zijn | |||