inpeperde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·pe·per·de

Werkwoord

vervoeging van
inpeperen

inpeperde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inpeperen
    • ... dat ik inpeperde. 
    • ... dat jij inpeperde. 
    • ... dat hij, zij, het inpeperde.