inpasten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·pas·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
inpassen |
inpasten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inpassen
- ...dat wij inpasten.
- ...dat jullie inpasten.
- ...dat zij inpasten.
- ...dat wij inpasten.
vervoeging van |
---|
inpassen |
inpasten