inoefent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·oe·fent
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
inoefenen

inoefent

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inoefenen
    • ... dat jij inoefent. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inoefenen
    • ... dat hij inoefent.