inloopuur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·loop·uur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van inlopen ww en uur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inloopuur | inloopuren |
verkleinwoord | inloopuurtje | inloopuurtjes |
Zelfstandig naamwoord
het inloopuur o
- een tijdsperiode waarin men iemand (met name een hulpverlener of bestuurder) kan bezoeken zonder vooraf een afspraak gemaakt te hebben
- Om wille van de toegankelijkheid wordt een wekelijks inloopuur in een buurthuis, bibliotheek of café geopperd. Een andere aanbeveling die wordt gedaan, is burgers de ruimte te geven minimaal één procent van de lokale begroting te besteden aan lokale initiatieven. [1]
- In mijn tijd gaven we de eerste aanzet voor de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Dat begon met durven benoemen. We noemden ze in Slotervaart geen hangjongeren meer, maar tuig. En we gaven ze geen eigen afdakjes en inloopuren bij een eigen honk, maar we gingen op zoek naar de beste agenten, straatcoaches, leerplichtambtenaren, docenten en huisbezoekers. En die kwamen, en ze deden hun werk. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'inloopuur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inloopuur" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Reformatorisch Dagblad 28-11-2017 Zeventien wethouders: Vernieuw lokale democratie
- ↑ Het Parool AHMED MARCOUCH 10 OKTOBER 2015 Marcouch: 'Criminaliteit daalt verder en er komt een nieuwe middenklasse'
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be