inloggen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·log·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inloggen
logde in
ingelogd
zwak -d volledig

Werkwoord

inloggen

  1. (informatica) inergatief Verbinding bewerken met een centrale computer via modem of toetsenbord op afstand
    • Dat inloggen was zo gepiept. Helaas betrof het een ingelogde vandaal. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen