inlenen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·le·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inlenen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inlenen
leende in
ingeleend
zwak -d volledig
  1. (economie) door lenen tijdelijk opnemen in het eigen personeelsbestand
     In Nederland, goed voor ongeveer een kwart van de omzet, liep de omzet met 8 procent en het bedrijfsresultaat (ebita) met 11 procent terug. De omzet uit het inlenen van traditionele uitzendkrachten voor bijvoorbeeld productiewerk stond onder druk. Specialistisch en hoogopgeleid personeel was nog wel gewild.[2]
     Bij het inlenen van personeel moet namelijk de gemeentelijke cao gevolgd worden in plaats van de horeca cao. Hierdoor liggen de kosten van het beheer over de horecavoorziening nu te hoog.[3]
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Roel Lutkenhaus
    “Verlies voor Randstad” (26-02-2009), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Horeca Het Ravijn blijft in handen van gemeente Hellendoorn” (14-09-2017), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be