inkoud

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·koud
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen inkoud
verbogen inkoude
partitief inkouds

Bijvoeglijk naamwoord

inkoud

  1. ver afgekoeld
    • Ellendig voelde hij zich, inkoud, koortsachtig koud en in zijn borst deed het zoo raar hol. [1]
Synoniemen
Opmerkingen

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en inkoud.

Hyponiemen

Gangbaarheid

18 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen