inkortten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·kort·ten

Werkwoord

vervoeging van
inkorten

inkortten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inkorten
    • ...dat wij inkortten. 
    • ...dat jullie inkortten. 
    • ...dat zij inkortten.