inkleding

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·kle·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inkleding inkledingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de inkledingv

  1. de handeling waarbij postulanten hun noviciaat beginnen en voor het eerst het kloostergewaad ontvangen
  2. hoe men de rol van een bepaalde functie of persoon vorm geeft
    • “Juist de burgemeesters weten wat er speelt in de gemeente en aan welke inzet behoefte is. Er gaat veel goed bij de inzet, maar in het bestuurlijk bestel waarin de inzet van de politie wordt bepaald, zou de inkleding van de burgemeester beter kunnen.” [2] 
  3. de inrichting van een ruimte of een gebouw
    • ‘Dit jaar wilden we echt inzetten op de sfeer en inkleding’, vervolgt de student. ‘We wilden een totale ervaring creëren, zodat de studenten zich niet meer in Leuven wanen wanneer ze toekomen. Denk maar aan Tomorrowland.’ [3] 
    • De rondgang loopt langs vijf ruimten in ‘een Ensoriaanse sfeer’. Voor de inkleding daarvan werkt het bureau Madoc alleen met reproducties. [4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Lisa Dupuy 13 juni 2017 ‘Nationale politie negeert platteland’
  3. De Standaard WOENSDAG 25 APRIL 2018 Studenten willen het steeds groter en professioneler
  4. De Standaard WOENSDAG 23 MEI 2018 - CULTUUR EN MEDIA Oostende zet zich op de kaart met Ensor
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be