inklappen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·klap·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inklappen
klapte in
ingeklapt
zwak -t volledig

Werkwoord

inklappen

  1. overgankelijk een voorwerp verkleinen in omvang door scharnierende delen naar binnen te bewegen
    • Hij klapte de poten van het kampeertafeltje in en zette het in de laadbak. 
  2. ergatief kleiner in omvang worden doordat scharnierende delen naar binnen bewegen
    • Die poten klappen vanzelf in als je ze losmaakt. 
  3. ergatief ineenstorten, bezwijken, zijn structurele stabiliteit verliezen
    • Ten gevolge van de harde botsing was zijn rechterlong ingeklapt. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be