injecteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·jec·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
injecteren

injecteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van injecteren
    • Ik injecteerde. 
    • Jij injecteerde. 
    • Hij, zij, het injecteerde.