inhoudloos

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·houd·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inhoudloos inhoudlozer inhoudloost
verbogen inhoudloze inhoudlozere inhoudlooste
partitief inhoudloos inhoudlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

inhoudloos [1]

  1. zonder enige betekenis, zonder enig belang
     Ik maakte notities omdat ze me er dagelijks aan herinnerden dat ik een inhoudloos leven leidde.[2]
     Het is een moeilijk proces, zonder ego door het leven gaan, zonder ‘inhoudloos’ te worden. Mensen geloven wat je doet, en niet wat je zegt. Maar soms moet je toch zeggen wat je doet?[3]
Synoniemen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3. Bronlink geraadpleegd op 6 april 2022 Weblink bron
    Wim Ballieu
    “Wim Ballieu: ‘Het is een moeilijk proces: zonder ego door het leven gaan, zonder ‘inhoudloos’ te worden'” (02/08/2017), De Standaard