inhibeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·hi·beer

Werkwoord

vervoeging van
inhiberen

inhibeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inhiberen
    • Ik inhibeer. 
  2. gebiedende wijs van inhiberen
    • Inhibeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inhiberen
    • Inhibeer je? 

Gangbaarheid