inherent
Uiterlijk
- in·he·rent
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eigen aan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | inherent | inherenter | inherentst |
verbogen | inherente | inherentere | inherentste |
partitief | inherents | inherenters | - |
inherent
- (medisch) onlosmakelijk samengaand, een vaste eigenschap vormend
- Depressie heeft inherente lichamelijke gevolgen.
1. onlosmakelijk verbonden
- Het woord inherent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inherent" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "inherent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
inherent
- inherent
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 90 %
- Prevalentie Vlaanderen 92 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 8
- Bijvoeglijk naamwoord in het Engels