inherent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·he·rent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eigen aan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inherent inherenter inherentst
verbogen inherente inherentere inherentste
partitief inherents inherenters -

Bijvoeglijk naamwoord

inherent

  1. (medisch) onlosmakelijk samengaand, een vaste eigenschap vormend
    • Depressie heeft inherente lichamelijke gevolgen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Engels

Bijvoeglijk naamwoord

inherent

  1. inherent