Naar inhoud springen

infrastructuur

Uit WikiWoordenboek
  • in·fra·struc·tuur
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘onroerende voorzieningen voor het economische leven’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]
  • afgeleid van het Franse infrastructure [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord infrastructuur infrastructuren
verkleinwoord infrastructuurtje infrastructuurtjes

deinfrastructuurv

  1. het totaal van onroerende voorzieningen zoals (spoor)wegen, vliegvelden, havens, bekabeling, riolering enzovoort
    • Projecten die nieuwe infrastructuur aanleggen zijn vaak erg groot en duren lang. 
     Dat moet veranderen, vindt minister Madlener van Infrastructuur, want elk jaar belanden veel mensen na een fietsongeluk op de spoedeisende hulp. Vorig jaar waren dat 74.300 fietsers, van wie 48.900 met ernstig letsel, blijkt uit nieuwe cijfers van VeiligheidNL. En de groep met ernstig letsel wordt steeds groter.[4]
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]