inferieur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·fe·ri·eur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lager, minder’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- van het Frans [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | inferieur | inferieurder | inferieurst |
verbogen | inferieure | inferieurdere | inferieurste |
partitief | inferieurs | inferieurders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
inferieur [3]
- minderwaardig
- (militair) lager in rang, ondergeschikt
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
2. (militair) lager in rang, ondergeschikt
Gangbaarheid
- Het woord inferieur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "inferieur" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "inferieur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ inferieur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be