indolentie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·do·len·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • van Latijn indolentia, op te vatten als afgeleid van  indolent bn  met het achtervoegsel -ie, in de betekenis van ‘lusteloosheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord indolentie
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de indolentiev

  1. houding waarbij je niets doet en nalaat om te reageren
    • "Ik heb me lange tijd niet beziggehouden met de politiek in Almere. Maar zo rond 2000 hadden we een kaartclub waar we de indolentie van de plaatselijke partijen bespraken. We besloten zelf een lokale partij op te richten. 'Leefbaar' was toen in opkomst, in Utrecht, in Hilversum. Pim Fortuyn had zich nog niet gemeld. Het was een gat in de markt." [4] 
    • Maar er is weinig grappigs aan qat. Vergelijk het met de situatie dat half Nederland elke middag na de lunch de boel de boel laat om de rest van de middag jointjes te gaan roken met vrienden. Je wordt weliswaar minder stoned van qat, maar het effect is hetzelfde: totale indolentie. [5] 
    • Een beetje losjes betekenis zoeken levert dit keer een paar voorspelbare, algemene conclusies op, die op het eerste gezicht redelijk plausibel lijken (zoals de meeste algemene conclusies): dat de mens een God of een geestelijk leider nodig heeft, of op zijn minst de illusie van een geestelijk leider, de mens heeft God geschapen om het leven zin te geven, en als die zin wegvalt, vallen we snel terug in lafheid en indolentie. [6] 
Synoniemen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen