indammen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van indammen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		indammen			in te dammen
	toekomend		zullen indammen in zullen dammen			te zullen indammen in te zullen dammen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingedamd			te hebben ingedamd
	toekomend		ingedamd zullen hebben			ingedamd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	indammend		ingedamd			ev. dam in	mv. verouderd damt in	damme in (bijzin) indamme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	dam in	damt in	damt in	damt in	damt in	dammen in	dammen in	dammen in
verleden (o.v.t.)	damde in	damde in	damde in	damde in	damde in	damden in	damden in	damden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal indammen	zult/zal indammen	zult/zal indammen	zult indammen	zal indammen	zullen indammen	zullen indammen	zullen indammen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou indammen	zou indammen	zou(dt) indammen	zoudt indammen	zou indammen	zouden indammen	zouden indammen	zouden indammen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	indam	indamt	indamt	indamt	indamt	indammen	indammen	indammen
verleden (o.v.t.)	indamde	indamde	indamde	indamde	indamde	indamden	indamden	indamden
toekomend (o.t.t.t.)	zal indammen in zal dammen	zult/zal indammen in zult/zal dammen	zult/zal indammen in zult/zal dammen	zult indammen in zult dammen	zal indammen in zal dammen	zullen indammen in zullen dammen	zullen indammen in zullen dammen	zullen indammen in zullen dammen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou indammen in zou dammen	zou indammen in zou dammen	zou(dt) indammen in zou(dt) dammen	zoudt indammen in zoudt dammen	zou indammen in zou dammen	zouden indammen in zouden dammen	zouden indammen in zouden dammen	zouden indammen in zouden dammen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingedamd	hebt ingedamd	hebt/heeft ingedamd	hebt ingedamd	heeft ingedamd	hebben ingedamd	hebben ingedamd	hebben ingedamd
verleden (v.v.t.)	had ingedamd	had ingedamd	had ingedamd	hadt ingedamd	had ingedamd	hadden ingedamd	hadden ingedamd	hadden ingedamd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingedamd hebben	zal/zult ingedamd hebben	zult/zal ingedamd hebben	zult ingedamd hebben	zal ingedamd hebben	zullen ingedamd hebben	zullen ingedamd hebben	zullen ingedamd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingedamd hebben	zou ingedamd hebben	zou/zoudt ingedamd hebben	zoudt ingedamd hebben	zou ingedamd hebben	zouden ingedamd hebben	zouden ingedamd hebben	zouden ingedamd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingedamd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingedamd				er is ingedamd
verleden	er werd ingedamd				er was ingedamd
toekomend	er zal ingedamd worden				er zal ingedamd zijn
voorwaardelijk	er zou ingedamd worden				er zou ingedamd zijn
lijdende vorm ingedamd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingedamd worden			ingedamd te worden
	toekomend		ingedamd zullen worden			ingedamd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingedamd zijn			ingedamd te zijn
	toekomend		ingedamd zullen zijn			ingedamd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingedamd	wordt ingedamd	wordt ingedamd	wordt ingedamd	wordt ingedamd	worden ingedamd	worden ingedamd	worden ingedamd
verleden (o.v.t.)	werd ingedamd	werd ingedamd	werd ingedamd	werdt ingedamd	werd ingedamd	werden ingedamd	werden ingedamd	werden ingedamd
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingedamd worden	zult ingedamd worden	zult ingedamd worden	zult ingedamd worden	zal ingedamd worden	zullen ingedamd worden	zullen ingedamd worden	zullen ingedamd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingedamd worden	zou ingedamd worden	zou/zoudt ingedamd worden	zoudt ingedamd worden	zou ingedamd worden	zouden ingedamd worden	zouden ingedamd worden	zouden ingedamd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingedamd	bent ingedamd	bent/is ingedamd	zijt ingedamd	is ingedamd	zijn ingedamd	zijn ingedamd	zijn ingedamd
verleden (v.v.t.)	was ingedamd	was ingedamd	was ingedamd	waart ingedamd	was ingedamd	waren ingedamd	waren ingedamd	waren ingedamd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingedamd zijn	zult ingedamd zijn	zult ingedamd zijn	zult ingedamd zijn	zal ingedamd zijn	zullen ingedamd zijn	zullen ingedamd zijn	zullen ingedamd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingedamd zijn	zou ingedamd zijn	zou/zoudt ingedamd zijn	zoudt ingedamd zijn	zou ingedamd zijn	zouden ingedamd zijn	zouden ingedamd zijn	zouden ingedamd zijn