inbijt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·bijt

Werkwoord

vervoeging van
inbijten

inbijt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inbijten
    • ... dat ik inbijt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inbijten
    • ... dat jij inbijt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inbijten
    • ... dat hij inbijt.