imprimatur
Uiterlijk
- Geluid: imprimatur (hulp, bestand)
- im·pri·ma·tur
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verlof tot drukken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | imprimatur | imprimaturs |
verkleinwoord | - | - |
het imprimatur o
- het worde gedrukt (de Latijnse benaming voor de officiële toestemming van een bisschop uit de Katholieke Kerk, nodig voor het drukken van geschriften als Bijbelteksten, boeken over theologie, kerkgeschiedenis of kerkelijk recht en devotieprentjes)
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord imprimatur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "imprimatur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ imprimatur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).