impregneerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·preg·neer·de

Werkwoord

vervoeging van
impregneren

impregneerde

  1. enkelvoud verleden tijd van impregneren
    • Ik impregneerde. 
    • Jij impregneerde. 
    • Hij, zij, het impregneerde.