importeur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- im·por·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van importeren met het achtervoegsel -eur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | importeur | importeurs |
verkleinwoord | importeurtje | importeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die goederen uit het buitenland importeert
Hyponiemen
- auto-importeur, netto-importeur, tabaksimporteur, thee-importeur, vleesimporteur, voedselimporteur, wijnimporteur
Antoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord importeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "importeur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be