imponeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·po·neert

Werkwoord

vervoeging van
imponeren

imponeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van imponeren
    • Jij imponeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van imponeren
    • Hij imponeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van imponeren
    • Imponeert!