illustreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • il·lus·treer

Werkwoord

vervoeging van
illustreren

illustreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van illustreren
    • Ik illustreer. 
  2. gebiedende wijs van illustreren
    • Illustreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van illustreren
    • Illustreer je?