illumineer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • il·lu·mi·neer

Werkwoord

vervoeging van
illumineren

illumineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van illumineren
    • Ik illumineer. 
  2. gebiedende wijs van illumineren
    • Illumineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van illumineren
    • Illumineer je?