ijsvissen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

ijsvissen
Uitspraak
Woordafbreking
  • ijs·vis·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

ijsvissen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ijsvissen

ijsvissend
onvolledig
  1. een vorm van vissen, waarbij men vissen probeert te vangen met een vishaak of speer door een gat in het ijs van bijvoorbeeld een bevroren zee, meer of vijver
    • Waarom niemand beet had, was voor Ed Piek van de Visfederatie Oost Nederland een raadsel. 'Misschien was het onervarenheid. Ook was het ijs ontzettend helder en als er veel zonlicht doorkomt, duiken vissen toch wat sneller weg.' Bij ijsvissen gooien vissers hun hengel uit in een vooraf geboord gat in het ijs. [1] 
    • Afgelopen januari werd er nog een grootscheepse hulpoperatie gehouden in Sakhalin, een Russisch eiland nabij Japan. Bijna 700 mensen die aan het ijsvissen waren dreven af van het vasteland. Na enkele uren kon iedereen in veiligheid gebracht worden. [2] 
    • IJsvissen is heilig in China: Donderdag is het ijsvisfestival op het Chinese Chaganmeer van start gegaan. Dat jaarlijkse festival zorgt stelt de traditionele visvangst centraal, die al sinds de 10e eeuw op het bevroren Chaganmeer plaatsvindt. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen