idolaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ido·laat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afgodisch’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen idolaat idolater idolaatst
verbogen idolate idolatere idolaatste
partitief idolaats idolaters -

Bijvoeglijk naamwoord

idolaat

  1. iets heel erg goed vindend maar dat veel te emotioneel uitend en belevend
    • De jonge voetballer is helemaal idolaat van Ruud Gullit. 
Synoniemen


Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen