identiek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • iden·tiek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gelijk(waardig)’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen identiek identieker identiekst
verbogen identieke identiekere identiekste
partitief identieks identiekers -

Bijvoeglijk naamwoord

identiek [3]

  1. volledig hetzelfde, van dezelfde oorsprong
     De broers hadden zich op identieke manier uitgerust toen ze na het ontbijt de schitterende winterdag in stapten.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen