ibbel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ib·bel
Woordherkomst en -opbouw
Bijvoeglijk naamwoord
ibbel
- (Jiddisch-Hebreeuws), (informeel) naar, misselijk
- Ik word ibbel van de stank.
- (Jiddisch-Hebreeuws), (informeel) gek [3], horendol, tureluurs
- (Jiddisch-Hebreeuws), (informeel) in een slechte stemming, humeurig, kregel, prikkelbaar
Schrijfwijzen
Gangbaarheid
- Het woord 'ibbel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.