huwelijksbeletsel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijks·be·let·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijksbeletsel huwelijksbeletsels
huwelijksbeletselen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het huwelijksbeletselo

  1. iets wat ervoor zorgt dat men niet met elkaar mag of kan trouwen
    • Ook Mahfoez zelf was toen nog steeds niet getrouwd. Uit later werk is af te leiden dat omstreeks 1952 de centrale gebeurtenis in zijn leven heeft plaatsgehad: een blikseminslag van mystieke aard die hem voor jaren ontregelde. Op zijn 43ste trouwde hij alsnog: zijn zelf opgeworpen huwelijksbeletselen waren nu weggesmolten.[1] 
    • De opwinding over het homohuwelijk dreigt uit het oog te doen verliezen dat de voorgestelde registratie een serieus alternatief vormt. Het vorige kabinet dacht registratie vooral toe aan personen met het een of andere huwelijksbeletsel, een boterbriefje tweede klas zogezegd. Schmitz opent registratie ook voor partners die een regulier huwelijk zouden kunnen sluiten.[2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Wim Raven 30 augustus 2006
  2. NRC 26 maart 1996