huwelijk uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijk uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uithuwelijken

huwelijk (…) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithuwelijken
    • Ik huwelijk uit. 
  2. gebiedende wijs van uithuwelijken
    • Huwelijk uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithuwelijken
    • Huwelijk je uit? 

Gangbaarheid