huurquote

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huur·quote
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huurquote huurquoten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huurquotev / m

  1. (economie) deel van het besteedbaar inkomen dat men betaalt aan huur
     „Zij huren vaak al jaren, de mogelijkheid om te kopen is verdwenen. De huren zijn inmiddels bijna niet meer op te brengen. Een huurquote van 50% van het besteedbaar inkomen is hier eerder regel dan uitzondering”, schrijft het GZHP.[1]
     Bij ouderen in het middenhuursegment bedraagt de huurquote 23 procent. Jongeren in het middensegment verdienen te veel om een sociale huurwoning te krijgen. Ook hebben ze vaak onvoldoende garanties op werk en inkomen om in aanmerking te komen voor een koopwoning.[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    MARLOU VISSER
    “Oproep particuliere huurders: geen verhoging dit jaar” (30 mrt. 2020), De Telegraaf
  2. Bronlink Weblink bron
    Ton Damen en Tom Kieft
    “Geen subsidie voor huurder met middeninkomen” (21 december 2016), Het Parool
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be