huurboeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huur·boe·ren
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de huurboerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord huurboer
     Volgens de stemkohieren van 1640 en 1698 was de sate toen 95 pondemaat groot en door huurboeren bewoond.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 10 juni 2021 Weblink bron
    Herma M. van den Berg
    “Noordelijk Oostergo. Dongeradelen.” (1983), Staatsuitgeverij, Den Haag, ISBN 90 12038308, p. 343