hurl
Uiterlijk
- Van Middelengels hurlen, mogelijk uit het Nederduits.[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
hurl | hurls |
hurl
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to hurl |
he/she/it | hurls |
verleden tijd | hurled |
voltooid deelwoord |
hurled |
onvoltooid deelwoord |
hurling |
gebiedende wijs | hurl |
hurl
- overgankelijk gooien, smijten, werpen
- onovergankelijk ijlen [2], snellen, stormen [2], zich snel voortbewegen
- «The man was hurling towards me.»
- De man snelde/stormde op me af.
- «The man was hurling towards me.»