hupsheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hups·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van hups met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord hupsheid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de hupsheidv

  1. gezellige opgewektheid
    • Daartoe hoort een zekere opgewektheid, maar die kunstmatig is. Hupsheid zou men haar kunnen noemen, - want dat is het woord èn voor die romance-achtige vertellings-aanhef waarvan we spraken èn voor alles wat als aardig vers welkom is bij de menigte. Maar hupsheid is een gezellige eigenschap, geen dichterlijke en geen menschelijke.[1] 

Gangbaarheid

31 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen